Er zijn van die steden die je meteen omarmen. Leiden doet dat niet.
Leiden leunt achterover, kijkt je aan alsof je een Latijns citaat moet ontcijferen, en zegt dan pas: “Kom maar binnen.” Maar wie de stad eenmaal heeft doorgrond, komt er nooit meer los.
Neem de muurgedichten: willekeurig waar je loopt, fluistert ineens een gedicht je iets toe. Een Russische dichter naast een stukje Frans existentialisme; een moderne Arabische versregel boven een fietsenrek. Geen stad ter wereld strooit zo nonchalant cultuur op straat alsof het confetti is. Het is dan ook geen toeval dat een schrijver als Ilja Leonard Pfeijffer hier wortel schoot—klassiek filoloog, voormalig Leidse hoogleraar, gevierd auteur van Grand Hotel Europa, en spreker van een veelbesproken Huizinga-lezing. Zijn werk ademt dezelfde eruditie en lichtvoetige brutaliteit die Leiden zelf in de lucht lijkt te hebben hangen: scherp, flamboyant, maar altijd nieuwsgierig naar de mens achter de façade.
Ademt geschiedenis
En dan het predicaat: oudste universiteitsstad van Nederland. Dat voel je overal—van het geroezemoes in de kroegen tot de licht paniekerige blik van eerstejaars tijdens tentamenweken. De Hortus Botanicus, waar botanici, studenten en verdwaalde toeristen elkaar kruisen, ademt geschiedenis én rust. Zelfs het BioScience Park, inmiddels een van Europa’s grootste, lijkt soms te fluisteren: “Het begon allemaal in 1575, weet je nog?”
In de winkelstraten, vol kleine boetiekjes en eigenwijze koffiebarretjes, is Leiden juist verrassend zacht. Je koopt er dingen die je niet nodig hebt maar die je gelukkig maken—een lokale illustratie, een handgemaakte ketting, of een cappuccino waarbij niemand haast heeft.
En dan is er dat legendarische moment waarvan elke Leidenaar houdt om te vertellen: de Japanse keizer die doodgemoedereerd met gewone Leidse studentes stond te praten, alsof dat de gewoonste zaak van de wereld was. In Leiden kan dat gewoon. Hoog bezoek of niet, de stad heeft geen last van overdreven eerbied; alleen van nieuwsgierigheid.
Lichtvoetig
Dat speelse karakter, dat eigenzinnige genieten van kennis, past wonderwel bij Huizinga’s beroemde idee van de Homo Ludens, de spelende mens. Het leven—en zeker het academische leven—is spel, zei Huizinga; een vrije daad die ons vormt, verbindt en boven onszelf uittilt. In Leiden wordt dat ieder jaar opnieuw gevierd in de Huizinga-lezing, inmiddels een landelijk fenomeen: een ode aan spelen, denken, onderzoeken en vrolijke ernst. De stad herinnert je eraan dat wetenschap niet alleen scherp moet zijn, maar ook lichtvoetig mag blijven.
Die lichtvoetigheid vind je niet alleen in de academie, maar net zo goed in het Leids Cabaret Festival, waar nieuw talent elk jaar weer de diepte in duikt—en soms spectaculair onderuit gaat—om vervolgens toch brutaal weer op te staan. Het is cabaret zoals Leiden het graag ziet: nieuwsgierig, intelligent, een tikkeltje recalcitrant, en nooit bang om zichzelf of de wereld te bevragen.
Onlangs prees zelfs de New York Times de stad in een reisartikel, met een subtiele verwijzing naar een bekend koffie-voor-af-en-toe café dat elke student wel kent. Buitenlandse bewondering is leuk, maar Leiden blijft onverstoorbaar. Alsof ze zegt: “Fijn dat je me mooi vindt, maar ik was dat al.”
Misschien is dat uiteindelijk het geheim: Leiden hoeft niets te bewijzen. De stad is—rijk aan cultuur, licht eigenwijs, soms academisch streng maar altijd warm voor wie even blijft hangen.
Zoals een goede cappuccino, waar je soms iets langer voor blijft zitten dan je van plan was.
Foto header via iStock, credits: KavalenkavaVolha

